© 2012 Stichting Arkcomité van het Vrije Woord | website by www.intertext.be | foto © Niki Faes |
||
In Memoriam Clara Haesaert (1924-2018)
Ik was ervan overtuigd dat Clara Haesaert het eeuwige leven had. Ze was een duim hoog, maar een grote dame. Ze woog 47 kilogram, maar haar gewicht in de ontwikkeling en ontplooiing van het Vlaams kultureel leven was ze in goud waard. Ik hield van Clara, en Clara van jonge dichters. Ik heb haar altijd gekend sinds ik sekretaris was geworden van het Nieuw Vlaams Tijdschrift in 1978, veertig jaar geleden al. Als vanzelf ging ze mee in de Stichting van de Ark, toen het NVT werd opgedoekt eind 1983. Haar trouwe metgezel was Marcel Boon, direkteur van de Rhokakademie in Etterbeek. Ze was toen al een wijze, belezen, heftig gedreven vrouw – met de klemtoon op dat laatste. Want samen met Maria Rosseels in De Standaard en dichteres Christine D’Haen (die in 1951 de allereerste Arkprijs van het Vrije Woord kreeg toegekend) brak zij de vastgeroeste scharnieren open van het mannelijk bastion dat de pers, de letteren en de ambtenarij nog vormden. Ze was op haar plaats in het Arkcomité, helemaal in de geest van de stichter Herman Teirlinck. Net als hij heeft ze zich mateloos ingespannen om de Vlaamse kultuur te versterken en te internationaliseren in de Brusselse kontreien.
Dat deed ze op haar eigen bescheiden manier: als animator, als initiatiefnemer, als stille betaler (van onder meer het internationaal kunstencentrum Taptoe, waar zij en haar man Gentil tussen 1955 en 1958 de verloren generatie van Cobra en de modernisten binnenbrachten, en het Huis voor de Vlaamse Vertalers Diapason waarvan ze sinds 1983 voorzitster was), als bedeesde dichteres, als enthousiast liefhebber van kunst, letteren en een denksalon.
Voor een turnlerares was de sprong naar de schone kunsten degelijk begeleid: ze werkte nog geen jaar op het ministerie voor onderwijs, of ze bleef in juli 1947 bijna in een grote kelderbrand, toen de filmoteek in vlammen opging – ze werd gered door haar kunstzinnige kollega Gentil Haesaert. Ze trouwt met hem het jaar nadien en zal zijn naam als dichteres gebruiken. Want zelf heette ze Weyens. Haar vader was meester-drukker voor de mijn in Beringen. Na haar huwelijk verhuist ze naar Sint-Lambrechts-Woluwe, later naar Kraainem. Met Gentil zit ze meteen in artistieke kringen. Ze sticht samen met Karel Jonckheere, toen inspekteur van de nationale biblioteken, en Bert Decorte, nog een ambtenaar van het ministerie van kultuur, de ‘Middagen der Poëzie’ (1949). Uit boosheid om een verwijt over te makke jongeren door Pieter-Geert Buckinx, schiet ze uit haar slof en in haar pen; en meteen lanceert ze in 1951 met Hugo Walschap, Maurice Wyckaert en Jan van den Weghe het kunsttijdschrift Meridiaan. Dat zal het uitzingen tot 1960. Uitgever was, uiteraard, Gentil Haesaert. Want als Clara in 1959 tot rijksambtenaar wordt benoemd bij de dienst Letteren en Dramatische Kunst acht ze die funktie onverenigbaar met haar nevenaktiteit (en de subsidies die ze misschien mee aan zichzelf moet geven). Ze was opgemerkt door Emile Langui, destijds algemeen direkteur Kunst en Letteren. Wel zal ze de naam opnieuw opvissen na haar pensionering, en een schrijfatelier voor senioren opzetten in 1996: 'De Derde Meridiaan'.
Die pensionering ging met enig rumoer gepaard. In 1986 stond ze aan het hoofd van het kultureel centrum De Bosuil in Jezus-Eik (niet in Deurne dus!) Ze kreeg het aan de stok met haar oversten, omdat ze enkele weken lang een happening had opgezet. Dat mocht wel, maar dat dichters, schilders en muzikanten gratis meewerkten, dat mocht niet. En nog erger was dat ze geen broodjes verkocht. De kleinzielige grutters werden haar teveel. Ze was 63, en nam ontslag. Nog dertig jaar kon ze beoefenen wat ze het liefste deed: organiseren, schrijven, dichters begeleiden, netwerken. In datzelfde jaar publiceerde ze haar voorlaatste van de zeven dichtbundels die op haar naam staan, Bevoorrechte Getuige. In het gedicht ‘Getuige 7’ uit die bundel omschrijft ze sober en gestileerd de illusieloze condition humaine:
je vertelde: ik heb alles zelf in de hand
ook de grenzen van mijn overkant
Dat is ook de kracht van Clara's dichtkunst altijd geweest: vereenvoudigen, kondenseren, verhevigen. In haar allereerste bundel, De Overkant (!) uit 1953, was al een gedicht opgenomen (‘De Man’) dat bekroond was met de Basiel de Craeneprijs voor debutanten. En zelfs toen al hing de schaduw van het verdwijnen over haar levenslust. In 'De Angst' raakt ze al het thema van zelfmoord aan, in dit geval de huiver voor verdrinking:
De zelfmoord zal betalen.
De regelmaat der angst stijgt bij elke daling.
Maar het zelfbewustzijn, de zelfkontrole ook, krijgt altijd de overhand. Want er is altijd werk voor de boeg, emancipatie, bevrijding, stoicisme.
Zo zal ik zijn
een vrouw zonder verleden
schrijft ze in ‘Medeplichtig’ uit de gelijknamige bundel die in 1984 de Mathias Kempprijs der beide Limburgen kreeg. “Jij bent in je eentje een mentaal fitnesscentrum”, noteerde Ingrid Van der Veken van PEN Vlaanderen (waarvoor ook Haesaert intens heeft geijverd) in een Arkboekje, toen ze Clara net mee gevierd had voor haar 90e verjaardag in Passa Porta, samen met Paula Semer, Chris Lomme, Lydia De Pauw en Majo De Saedeleer. Passa Porta, by the way, was mee door haar opgericht in 1998 als 'Het Beschrijf'.
Maar Clara Haesaert liet nooit na te wijzen op het belang van een degelijke organisatie. Ze keek met wantrouwen aan tegen de aanstelling van Mia Doornaert aan het hoofd van het Fonds der Letteren. Niet omdat Doornaert geen talent heeft of te weinig voeling met literatuur, wel omdat ze de administratieve wereld errond te weinig kent. In 2002 kloeg ze bij Frank Hellemans dat “cruciaal in het doen slagen van culturele projecten een ingrijpende kennis van de sector is. Er is een gemis aan continuïteit en opvolging in het culturele beleid”. Afwijzend was ze niet, een sterke vrouw op een geheide plek leek haar wel wat, net als toen: “Je moet mensen de tijd geven om iets te realiseren”.
Daar had ze zelf genoeg ervaring mee. Ze riep nog twee belangrijke, blijvende initiatieven in het leven: de Jeugdboekenweek en het Haikoecentrum in Overijse. De boekenweek evolueerde later naar het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur, herdoopt tot Villa Kakelbont. Het haikoehuis bracht ze met Bart Mesotten tot bloei. Ze wijdde er ook haar laatste, tot naakt uitgepuurde bundel aan: Voorbij de Laatste Vijver (1995). In het kielzog daarvan stelde ze nog met Ferre Denis en Karel Hellemans een bloemlezing samen van de Japanse poëzie-beoefening: Waakvlam: 25 jaar Haikoe-Centrum Vlaanderen (1976-2001).
Het is die schoonheid van precies taalgebruik, met pijnlijke akribie zorgvuldig geselekteerde woorden en oog voor het ritme van alliteraties, die haar zowel zonderling als uniek maakte binnen het Arkcomité. Ze is vaak op haar honger blijven zitten tijdens de woelige vergaderingen, beschaafd maar wat ongelukkig pleitend voor alweer een nieuwe jonge god die ze ontdekt had. Maar ze bleef overeind en solidair, pas de laatste twee jaar liet haar gezondheid niet meer toe om naar Antwerpen te sporen. Een échte ontgoocheling was niettemin een huldeboek dat bij uitgeverij EPO zou uitgebracht worden. De teksten waren klaar, de uitgave werd keer op keer verdaagd, en uiteindelijk afgevoerd. Een jammerlijke foute keuze van de uitgever.
Clara Haesaert was het oudste werkende lid van het Arkcomité. Gentil was haar al ontvallen eind oktober 2013. In volle Boekenbeurs. Na 65 jaar huwelijk. 97 jaar oud. Wat ik toen in het rouwbeklag schreef geldt nog sterker nu alleen hun enige zoon Hugo overblijft: “Het zijn echte waarden die jullie naar boven haalden, gedrevenheid, diepgang, schoonheid, spontaneïteit, zelfvervulling”. Ik had er nog het woord wegcijferen kunnen aan toevoegen, bescheidenheid. Dat is ook Ingrid Van der Veken niet ontgaan. Zij schreef: “Dat mag dan geen les in literair management zijn, in humaniteit is het er wel een”. Dat mag het Arkcomité best meedragen.
Lukas De Vos